De neus van de familie, dat was Harriët (37) altijd. Tot ze twee jaar geleden als gevolg van een virus haar reuk én smaak verloor.

Harriët: In de metro werd ik laatst door iedereen aangekeken toen ik op de enige stoel ging zitten die nog vrij was. ‘Heb ik soms iets vreemds aan?’ vroeg ik me af. Pas toen ik het smoezelige gezicht en de vieze handen van de man naast mij zag, begreep ik het: hij stonk vast een uur in de wind. Ik merkte daar zelf niets van omdat ik niet kan ruiken. Heel handig in zo’n situatie, maar vaak is het juist erg vervelend. Ik weet bijvoorbeeld niet of ik zelf nog wel fris ruik en ook alle fijne geuren gaan letterlijk aan mijn neus voorbij. Zo bakte ik gisteren brood en riep mijn man Marcel vanuit de woonkamer: ‘Lekker, ik ruik ’t hier helemaal!’ Maar zelfs toen ik mijn neus zo’n beetje ín de oven stak, rook ik niets.

Vreemde klachten

Vroeger was ik de neus van de familie. Ik rook alles: ‘Welke kaas ligt er in de koelkast, is het eten wel gekruid?’ Maar sinds twee jaar is dat compleet anders. Ik herinner me precies de dag dat ik koffiezette en de geur van de gemalen bonen niet rook. ‘Vreemd’, dacht ik, maar het zal wel. Maar toen even later de sterke geur van een lavendelzeepje ook niet bij me binnenkwam, ging er een alarmbelletje rinkelen: hier klopt iets niet. Voor de zekerheid onderwierp ik mijn neus aan een aantal tests: een vaas met lelies op tafel en alle parfumflesjes in mijn nachtkastje. Maar ik rook écht niets.

Al snel merkte ik dat ik ook weinig meer proefde. Aardappels smaakten ineens heel zanderig en het verschil tussen een boterham met worst of kaas kon ik niet proeven. Ik begreep er niets van. De flinke verkoudheid van een paar weken eerder was immers allang verdwenen. Ik ging zoeken op internet en las dat er een aandoening bestaat die maakt dat je niets kunt ruiken, anosmie. Hoewel mijn klachten overeenkwamen met wat ik las, dacht ik: ‘Dat zal ik toch niet plotseling hebben?’ Mijn huisarts wist niet wat hij met mijn klachten aan moest en raadde me aan het een tijdje aan te kijken.

Met dat advies ging ik met mijn man en dochter Marit op zomervakantie naar Turkije. Normaal kom ik daar heerlijk tot rust, maar dat zat er deze keer niet in. Bij het zwembad merkte ik meteen dat ik geen zonnebrandolie of chloor rook en het buffet zag er heerlijk uit, maar de Turkse hapjes smaakten nergens naar. Mijn gevoel van hoe het zou moeten zijn, klopte niet bij wat ik ervoer en dat was heel vreemd. Ik werd er wanhopig van en maakte me zorgen: ‘Was dit blijvend?’

Na de vakantie kwam ik bij een kno-arts terecht. Hij besloot een CT-scan te maken van mijn hoofd. Niet lang daarna werd duidelijk wat er aan de hand was: mijn geurzenuw was aangetast, waarschijnlijk door een virus dat ik had opgelopen tijdens mijn verkoudheid. ‘Oké, wat nu?’ vroeg ik optimistisch. Nu ik wist wat ik had, konden we verder met de oplossing. Maar de arts had geen goed nieuws: er bestond geen medicatie voor mijn aandoening, waarschijnlijk zou ik nooit meer kunnen ruiken. Dat vond ik verschrikkelijk om te horen.

Luisterend oor

De eerste paar weken was het heel moeilijk om te accepteren dat ik twee zintuigen kwijt was geraakt: reuk én smaak. ‘Waarom moest mij dit overkomen?’ Ik was verdrietig en opstandig. Zo was ik altijd gek op parfums, maar omdat ik toch niets meer rook, scheurde ik uit boosheid de klantenkaart van de parfumerie direct door midden. Bijna mijn hele verzameling geurtjes gaf ik aan mijn schoonmoeder en als ik met Marcel boodschappen deed, zei ik nukkig: ‘Het maakt me niet uit wat we eten, ik proef toch niks meer’. Ik leek wel een jengelende kleuter. Marcel begreep mijn gedrag en zei gelukkig niet: ‘Het komt wel goed, schat’. Want we wisten allebei dat dat niet waar was. Hij baalde met me mee en bood een luisterend oor voor mijn gemopper.

Ondertussen troffen we veiligheidsmaatregelen in huis: we lieten brandmelders installeren en namen een gasfornuis dat uitgaat als het vlammetje niet meer brandt. Ik merk het namelijk niet als er een brand- of gaslucht in huis hangt. Dat maakt me best angstig. Vooral het eerste jaar checkte ik overdreven vaak of het gas wel uit was en of de kaarsen waren gedoofd.

Tegelijkertijd liep mijn zelfvertrouwen een flinke deuk op; ik werd onzeker over mijn lichaam. Nog steeds vraag ik me constant af: ‘Ruik ik nog wel fris?’ Bij twijfel gebruik ik extra deodorant. Ik douche ’s ochtends én ’s avonds en heb standaard een mondspray op zak die ik wel twintig keer per dag gebruik. Waarschijnlijk overdreven, maar niemand vertelt het mij als ik uit mijn mond stink en zelf merk ik het niet.

In mijn omgeving heb ik iedereen vrij snel over mijn aandoening verteld. Mijn vriendinnen en collega’s reageerden heel begripvol en waren ook geïnteresseerd: ‘Hoe zit dat, wat proef je dan wel?’ Dat was heel fijn, maar vragen of ze me willen waarschuwen als ik onfris ruik, gaat me te ver. Je lichaamsgeur is iets heel persoonlijks en het is een taboe om iemand daarop aan te spreken. Vroeger dacht ik vaak: deze trui kan ik nog wel een dagje aan. Nu gooi ik al mijn kleding voor de zekerheid elke twee dagen in de was. Nieuwe luchtjes heb ik sindsdien niet meer gekocht. Ik durf niet af te gaan op het advies van een verkoopster, want ook parfum is iets persoonlijks. Daarom gebruik ik alleen het geurtje dat ik voorheen lekker vond.

De geur van citroentjes

In sommige situaties is het juist handig dat ik niets ruik. Bij het verwisselen van de vuilniszak hoef ik mijn neus niet dicht te knijpen en ik kan op m’n dooie gemakje langs openbare toiletten lopen. Marit liet laatst een scheetje en riep: ‘Dat ruik je toch niet!’ Daar moest ik wel om lachen. Twee jaar geleden vertelde ik haar dat ik flink verkouden was en dat ziektemakers ervoor hadden gezorgd dat ik niet meer kan ruiken. Inmiddels is ze zes jaar en weet ze niet beter.

Ze is een ster in het beschrijven van geuren, terwijl dat best moeilijk is. De nieuwe luchtverfrisser in de auto ruikt volgens haar naar Fruitella met appel- en peersmaak en toen ik een handcrème uitprobeerde, riep ze meteen: ‘Die ruikt naar citroentjes!’ Voor mij is dat handig, maar ze kan nog niet beoordelen of ze zelf een schoon shirt nodig heeft of dat ze haar haren moet wassen. Vaak vraag ik me dus af: ‘Verschijnt ze wel fris op school?’ Gelukkig kan Marcel dat ook goed beoordelen, maar voor de zekerheid spray ik elke dag wat Dove in haar krullen.

Gek genoeg is er een aantal geuren dat ik wél waarneem, maar dan vervormd. Olie- en frituurlucht bijvoorbeeld. Dat komt bij mij binnen als een vieze stookolielucht waarvan ik misselijk word. Heel vreemd en ik weet niet hoe dat komt, maar vervelend is het wel. Een tijdje geleden waren we een paar dagen naar een attractiepark in België en daar stond op bijna elke hoek een patatkraam. Daar liep ik dus met een grote boog omheen. En als we een etentje hebben bij vrienden, hoop ik maar dat we geen bitterballen voorgeschoteld krijgen.

Weer plezier in eten

Veel mensen staan er niet bij stil dat je reuk samengaat met je smaak. Ze kijken er dus van op als ik vertel dat ik ook niets meer kan proeven. Ik proef alleen de basissmaken zoet, zout, zuur en bitter. De aroma’s die een gerecht juist smaak geven, zoals kruiden, gaan mijn smaakpapillen voorbij. In het begin vond ik dat heel lastig als ik stond te koken: ‘Zit er te veel peper in de stoofschotel of is hij juist te flauw?’ Vaak maakte ik een gerecht veel te zout, wat natuurlijk niet goed is, maar dan proefde ik tenminste íets.

Inmiddels weet ik het goed te doseren, maar ik ben soms nog wel bang dat ik mijn gezin bedorven voedsel voorschotel. Laatst had ik een tompouce gegeten. Toen Marcel er één wilde eten, zei hij: ‘Die zijn niet goed meer, ze zijn hartstikke zuur’. Ik neem nu geen enkel risico meer met levensmiddelen die de houdbaarheidsdatum naderen. Ik proef niet of de melk zuur is en heb geen idee of een krop sla bedorven ruikt, dus bij twijfel denk ik: hup, weg ermee. Eten is voor mij een heel andere ervaring geworden en het heeft best een tijdje geduurd voordat ik een manier vond om er toch weer van te genieten.

In het begin bleef ik stiekem hopen dat mijn reukvermogen grotendeels zou terugkomen, maar ondertussen moest ik ook manieren vinden om met deze handicap om te gaan. Omdat bijna alles flauw smaakt – spaghetti is bijvoorbeeld niet meer dan een saaie hap deeg – ben ik op zoek gegaan naar producten met meer structuur. Een knapperige paprika of rauwkost geven mij het gevoel dat ik echt iets eet.

Toen ik me aanmeldde bij de Anosmievereniging kwam ik in contact met lotgenoten die mijn situatie natuurlijk goed begrepen. Die erkenning was fijn, ik realiseerde me dat ik niet de enige ben met dit probleem. Ze gaven me goede tips: ‘Wissel iets knapperigs af met een romig sausje en zorg voor kleurrijke producten’. Want als je bord er aantrekkelijk uitziet, heb je meer zin om te eten. Het zijn de kleine dingen die het eten voor mij nu plezierig maken.

Marcel is een goede steun door extra aandacht te besteden aan het dekken van de tafel en hij houdt er rekening mee dat de vraag: ‘Smaakt het?’ voor mij niet fijn is om te horen. Daarom zegt hij vaak: ‘Het ziet er lekker uit, hè?’ Inmiddels ben ik er aardig aan gewend dat ik niets kan proeven, maar ik vergeet het ook nog weleens. Zo verheugde ik me vorig jaar op oudejaarsavond enorm op een oliebol, maar toen ik de eerste hap nam, realiseerde ik me weer: ‘Oh nee, ik proef niks’.

Vooral de feestdagen zijn moeilijke momenten. Mijn moeder had met Kerst een tafel vol lekkers gemaakt, maar ik kreeg er niets van mee. Ook vind ik het jammer dat ik geen nieuwe dingen kan proeven. Kreeft heb ik bijvoorbeeld nog nooit gegeten en soms vraag ik me af: ‘Hoe zou dat smaken?’

Vleugje geitenkaas

Ik ben nu bijna twee jaar verder en heb inmiddels geaccepteerd dat ik anosmie heb. Het heeft even geduurd om het een plek te geven en ik heb er echt wel wat tranen om gelaten, maar nu denk ik: ‘Het is nu eenmaal zo en ik kan er niets meer aan veranderen’.

Sommige mensen met anosmie vragen zich bijna dagelijks af of hun reukvermogen en smaak ooit weer terugkomen. In het begin was ik daar ook veel mee bezig, maar nu denk ik: ‘Ik zie het wel’. Ik heb ermee leren leven en als ik in de toekomst weer kan ruiken, zou dat fantastisch zijn, maar ik bijt me niet vast in die gedachte.

Een tijdje geleden zat ik bij mijn ouders op het terras om de verjaardag van mijn vader te vieren, toen ik plotseling een vleugje van de geitenkaas rook op mijn stokbroodje. Een mooi moment, maar dat zie ik als een bonus. Ik weet namelijk dat de kans heel klein is dat ik ooit weer alles kan ruiken. Terwijl ik lekker in het zonnetje zat met de mensen van wie ik hou, realiseerde ik me: ‘Het is goed zo’. Ik heb anosmie en dat is vervelend, maar ik ben verder helemaal gezond. Ondanks mijn aandoening voel ik me nog steeds dezelfde vrouw en ben ik een gelukkig mens.

Dit artikel verscheen in de Flair


Naar boven ↑